Erytromycine, roxitromycine, azitromycine en claritromycine komen in zeer lage tot lage hoeveelheden in de moedermelk terecht. Het is niet waarschijnlijk dat deze hoeveelheden een nadelig effect hebben op de zuigeling. De relatieve kinddosis van erytromycine is ongeveer 1.5%, van azitromycine rond de 6% en van claritromycine rond de 2%. Op basis van beperkte gegevens lijkt de relatieve kinddosis van roxitromycine onder de 1% te liggen.
Azitromycine heeft een lange halfwaardetijd waardoor stapeling kan optreden. Dit lijkt niet tot klinisch relevante spiegels bij de zuigeling te leiden.
Hypertrofische pylorusstenose
Behandeling van de neonaat met macroliden, en vooral erytromycine, in de eerste weken na de bevalling, wordt geassocieerd met pylorusstenose. Bij blootstelling aan erytromycine via borstvoeding bij behandeling van de moeder lijkt deze associatie er niet te zijn.[1]
Achtergrondinformatie
Bij het maken van een afweging tussen de verschillende antibiotica kan het nuttig zijn de ervaring met de behandeling van neonaten te betrekken (zie het Kinderformularium). Antimicrobiële middelen gaan in het algemeen in kleine hoeveelheden over in de moedermelk. In het bloed van zuigelingen zijn minimale concentraties aangetroffen. In theorie is het mogelijk dat de darmflora van de zuigeling wordt beïnvloed. Dit leidt hooguit tot wat dunnere ontlasting.
Laatst bijgewerkt op 25-08-2020