Glibenclamide en andere sulfonylureumderivaten bij diabetes tijdens de zwangerschap

In het kort

Van de sulfonylureumderivaten gaat de voorkeur uit naar glibenclamide. Het gebruik van de andere sulfonylureumderivaten tijdens de zwangerschap wordt afgeraden, omdat over deze middelen weinig tot geen gegevens bekend zijn.

Risico indeling

  • Risico onbekend tooltip icon Over gebruik van dit geneesmiddel tijdens de zwangerschap is geen of onvoldoende informatie beschikbaar. Het is niet mogelijk om een uitspraak te doen over de veiligheid. Kies bij voorkeur voor een middel waarvan meer bekend is over de veiligheid.
    • - glibenclamide
    • - gliclazide
    • - glimepiride
    • - tolbutamide

Achtergrondinformatie

Van de sulfonylureumderivaten heeft glibenclamide de voorkeur. Dit middel is het beste onderzocht. In de onderzoeken wordt geen hoger risico op aangeboren afwijkingen gezien. Glibenclamide passeert de placenta slechts in geringe mate en wordt door de placenta actief van de foetus naar het maternale plasma getransporteerd. De andere middelen zijn nauwelijks onderzocht. In dierproeven zijn sulfonylureumderivaten teratogeen. Sulfonylureumderivaten passeren de placenta en kunnen neonatale hypoglykemie veroorzaken.

Glibenclamide bij zwangerschapsdiabetes
Verschillende studies naar de effectiviteit en veiligheid van glibenclamide bij zwangerschapsdiabetes laten geen verschil zien in effectiviteit en veiligheid ten opzicht van insuline. De aantallen in de verschillende studies zijn nog beperkt. In diverse meta-analyses was de mate van controle van de bloedsuikerspiegel bij glibenclamide vergelijkbaar met die van insuline en metformine. Glibenclamide gaf wel vaker aanleiding tot neonatale hypoglykemie en macrosomie. Ook nam het gewicht van de moeder sterker toe bij glibenclamide dan bij metformine. Daarom heeft metformine de voorkeur boven glibenclamide. De richtlijnen over de behandeling van zwangerschapsdiabetes verschillen wereldwijd. Zowel insuline als glibenclamide en metformine worden genoemd. Het verschilt per richtlijn welk middel de voorkeur heeft.

Achtergrondinformatie
Vrouwen met diabetes mellitus type I of II hebben een verhoogd risico op het krijgen van kinderen met aangeboren afwijkingen. Het risico hangt samen met de regulatie van de bloedsuikerspiegel. Hoe beter de bloedsuikerspiegel onder controle is, hoe lager het risico. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwanger­schap goed worden ingesteld op insuline.

Het risico op zwangerschapscomplicaties, zoals hypertensie, pre-eclampsie, vroeggeboorte en op neonatale problemen, zoals macrosomia, hypoglykemie, hyperbilirubinemie, hypocalciëmie en polycytemie, is ook verhoogd. Ook bij zwangerschapsdiabetes is er een hoger risico op deze complicaties.

Laatst bijgewerkt op 05-03-2019


Bij elke zwangerschap is er een basisrisico van 10 tot 15% op een miskraam en van 2 tot 4% op het krijgen van een baby met een aangeboren afwijking. De informatie bij zwangerschap gaat over de vraag of dit risico groter wordt door gebruik van het geneesmiddel of vaccin. Daarnaast bespreken we diverse andere risico’s voor het ongeboren kind, zoals de kans op vroeggeboorte of een laag geboortegewicht. De informatie bij borstvoeding is gebaseerd op het mogelijke risico voor de zuigeling, uitgaande van een gezonde, voldragen baby van 0 tot 2 maanden. Bij een te vroeg geboren, kleine, lichte of zieke baby moet men extra voorzichtig zijn. Een oudere zuigeling is juist minder kwetsbaar. We gaan bij zwangerschap en borstvoeding uit van de gebruikelijke dosering, zonder dat de patiënt daarbij andere geneesmiddelen gebruikt. Of het gebruik van een geneesmiddel de beste keuze is, en welk geneesmiddel in dat geval de voorkeur heeft, kan per persoon en per situatie verschillen. Daarom is goed overleg tussen zorgverlener en patiënt essentieel. Deze informatie is bedoeld ter ondersteuning van dit overleg en kan de medische zorg niet vervangen.