Voor het maken van vaccins moeten bacteriën en virussen gekweekt worden
Bacteriën worden gekweekt in bioreactoren waarin een gunstig klimaat wordt gecreëerd. Virussen hebben levende cellen nodig om zich te kunnen vermenigvuldigen. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld kippeneieren of cellijnen worden gebruikt [1, 2]. Sommige griepvaccins en het gele koortsvaccin worden gekweekt op kippeneieren. Cellijnen worden gemaakt van menselijke of dierlijke cellen, zoals foetale cellen, cellen uit een kippenembryo of cellen uit een apennier. Cellijnen kunnen oneindig vaak gebruikt worden, zonder dat er nieuwe cellen uit organen of dieren nodig zijn. Permanente cellijnen worden al sinds de jaren 60 gebruikt en zijn uitvoerig onderzocht en geëvalueerd [1-5]. Naast menselijke en dierlijke cellen kunnen ook gistcellen gebruikt worden voor de kweek van vaccins. Gistcellen worden onder andere gebruikt bij het maken van hepatitis B-vaccins [1, 3].
Reststoffen die overblijven na de kweek geven zelden klachten
Bij griepvaccins, rabiësvaccins en het gelekoortsvaccin die worden gekweekt op kippeneieren, kunnen er resten kippenei-eiwit (ovalbumine) overblijven. Mensen met een overgevoeligheid voor kippenei-eiwit kunnen hierdoor klachten ervaren na vaccinatie. Klachten die kunnen ontstaan zijn zwellingen, jeukende, rode vlekken en een anafylactische reactie. Deze klachten komen niet vaak voor. Het aantal anafylactische reacties is minder dan 1 per 1.000.000 vaccinaties. Het BMR-vaccin en de vaccins tegen tekenencefalitis zorgen niet voor een verhoogde reactie bij mensen met een overgevoeligheid voor kippenei-eiwit. Deze vaccins worden gekweekt op kippenembryo-fibroblastcellen en niet op kippeneieren [2, 7-9]. Allergische reacties op gist komen zelden voor, ongeveer 1 per 60.000 vaccinaties [8, 9].
Ook antibiotica worden verwijderd uit het vaccin
Neomycine, polymyxine B en streptomycine zijn voorbeelden van antibiotica die tijdens de productie van vaccins worden gebruikt. Antibiotica beschermen tegen de groei van ongewenste schimmels en bacteriën. Er kunnen sporen antibiotica achterblijven. In de meeste gevallen gaat het dan om sporen van neomycine. Dit is bijvoorbeeld zo in het DKTP-Hib-HepB-vaccin en het BMR-vaccin. Doordat er maar een kleine hoeveelheid antibioticaresten overblijft, leidt het vrijwel nooit tot klachten. In enkele gevallen kan er een allergische reactie ontstaan. Deze is meestal mild en verdwijnt binnen enkele dagen zonder behandeling [2, 3, 8, 9].
Er kunnen enkele nano- of picogrammen DNA-resten overblijven in een vaccin
DNA wordt, net als andere reststoffen, zoveel mogelijk uit een vaccin gehaald door het te zuiveren. De minimale hoeveelheden DNA die overblijven in het vaccin worden door het lichaam afgebroken. De DNA-resten zijn dus niet schadelijk voor de gevaccineerde. Ook DNA uit vaccins die gebruik maken van permanente menselijke of dierlijke cellijnen vormen geen risico. Voor verschillende cellijnen is er een grenswaarde vastgesteld door de World Health Organization (WHO) voor de maximale hoeveelheid DNA in vaccins [4, 6].
Laatst bijgewerkt op 12-01-2021