Plaatselijke verdovingsmiddelen tijdens de borstvoedingsperiode

In het kort

De meeste lokaal anesthetica (plaatselijke verdovingsmiddelen) kunnen tijdens de borstvoeding zonder bezwaar worden gebruikt. Alleen voor gebruik van chloorprocaïne, mepivacaïne en prilocaïne is dat nog niet bekend.

Let op

  • Maak voor het voeden de huid rond de tepel goed schoon bij het gebruik van crèmes, zalven of pleisters op de borst. Zo komt de zuigeling niet in contact met de verdovende middelen.
  • Druk na gebruik van oogdruppels de traanbuis één tot drie minuten dicht. Dit vermindert de opname in het lichaam.

Risico indeling

  • Meest veilig tooltip icon Dit geneesmiddel is -binnen deze groep- de veiligste keuze voor gebruik tijdens de borstvoedingsperiode. Er is, in onderzoek of in de praktijk, geen verhoogd risico gevonden op nadelige effecten voor de zuigeling of op de melkproductie.
    • - lidocaïne (huid/oor/oog)
  • Waarschijnlijk veilig tooltip icon Dit geneesmiddel kan gebruikt worden tijdens de borstvoedingsperiode. Maar indien mogelijk heeft een geneesmiddel uit de categorie ‘Meest veilig’ de voorkeur. Bijvoorbeeld omdat er minder van dat middel in de melk terechtkomt of omdat er meer onderzoek naar is gedaan.
    • - articaine
    • - bupivacaine
    • - levobupivacaine
    • - lidocaïne (injectie)
    • - ropivacaine
  • Risico onbekend tooltip icon Over gebruik van dit geneesmiddel tijdens de borstvoedingsperiode is nauwelijks of geen informatie. Het is niet mogelijk om een uitspraak te doen over de veiligheid. Kies bij voorkeur voor een middel waarvan meer bekend is over de veiligheid.
    • - chloorprocaine
    • - felypressine
    • - mepivacaine
    • - prilocaine

Achtergrondinformatie

Lokaal anesthetica in injectievorm, zoals bupivacaïne, lidocaïne en waarschijnlijk ook articaïne en ropivacaïne, gaan slechts in kleine hoeveelheden over in de moedermelk. Bij lokale toedieningsvormen, zoals crèmes, oogdruppels of oordruppels, is de overgang naar de melk nog beperkter.

Prilocaïne komt waarschijnlijk ook slechts in geringe mate in de moedermelk terecht. Eenmalige toepassing bij de tandarts is waarschijnlijk geen probleem gezien de kleine hoeveelheid die daarbij wordt gebruikt.
Over chloorprocaïne, mepivacaïne en prilocaïne is weinig informatie bekend. Uit voorzorg heeft gebruik van deze middelen niet de voorkeur.

Sommige producten bevatten ook adrenaline (epinefrine) of felypressine (octapressine) voor plaatselijke vaatvernauwing, zodat het effect zo plaatselijk mogelijk blijft. Lokaal gebruik van adrenaline is voor de borstvoeding geen bezwaar. Over felypressine is geen informatie.

Laatst bijgewerkt op 27-09-2021


Bij elke zwangerschap is er een basisrisico van 10 tot 15% op een miskraam en van 2 tot 4% op het krijgen van een baby met een aangeboren afwijking. De informatie bij zwangerschap gaat over de vraag of dit risico groter wordt door gebruik van het geneesmiddel of vaccin. Daarnaast bespreken we diverse andere risico’s voor het ongeboren kind, zoals de kans op vroeggeboorte of een laag geboortegewicht. De informatie bij borstvoeding is gebaseerd op het mogelijke risico voor de zuigeling, uitgaande van een gezonde, voldragen baby van 0 tot 2 maanden. Bij een te vroeg geboren, kleine, lichte of zieke baby moet men extra voorzichtig zijn. Een oudere zuigeling is juist minder kwetsbaar. We gaan bij zwangerschap en borstvoeding uit van de gebruikelijke dosering, zonder dat de patiënt daarbij andere geneesmiddelen gebruikt. Of het gebruik van een geneesmiddel de beste keuze is, en welk geneesmiddel in dat geval de voorkeur heeft, kan per persoon en per situatie verschillen. Daarom is goed overleg tussen zorgverlener en patiënt essentieel. Deze informatie is bedoeld ter ondersteuning van dit overleg en kan de medische zorg niet vervangen.