Antiretrovirale middelen bij HIV tijdens de zwangerschap

In het kort

HIV-positieve zwangere vrouwen moeten behandeld worden door HIV-specialisten in gespecialiseerde centra.

Achtergrondinformatie

De keuze voor de therapie bij HIV is individueel bepaald. Het hangt met diverse fac­toren samen, waaronder de kinetiek, toxiciteit, resistentie en co-infectie. Bij de therapie bij HIV wordt gekeken naar viral load, het symptomatisch zijn van de infectie en het risico op perinatale transmissie naar het kind.

Kinetiek
Door de zwangerschap kan de kinetiek van antiretrovirale middelen veranderen, waardoor de spiegels vooral in het tweede en derde trimester van de zwangerschap fors kunnen dalen. Hierdoor kan het zijn dat het virus onvoldoende onderdrukt wordt. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen adviseert daarom bepaalde combinaties van antiretrovirale middelen niet te starten tijdens de zwangerschap, en vrouwen die zwanger worden tijdens de therapie om te zetten op een alternatief regime. Dit geldt in ieder geval voor cobicistat in combinatie met darunavir, cobicistat in combinatie met elvitegravir, en cobicistat in combinatie met andere middelen.

Dolutegravir
De EMA adviseerde in  2018 op basis van voorlopige resultaten van een onderzoek in Botswana uit voorzorg om HIV remmers met dolutegravir niet voor te schrijven aan vrouwen die zwanger kunnen worden. In dit onderzoek werd een verhoogd risico op neuraalbuisdefect (0.9%) gezien bij gebruik van dolutegravir tijdens de conceptie. Bij de vrouwen die een andere HIV remmer gebruikten was dit 0.1%. Nieuwe data uit Botswana laten een risico zien van 0.3%, dus lager dan de eerder gevonden 0.9%. Volgens Amerikaanse richtlijnen kan dolutegravir in bepaalde situaties na zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen en na counseling, gebruikt worden. 

Laatst bijgewerkt op 30-06-2020


Bij elke zwangerschap is er een basisrisico van 10 tot 15% op een miskraam en van 2 tot 4% op het krijgen van een baby met een aangeboren afwijking. De informatie bij zwangerschap gaat over de vraag of dit risico groter wordt door gebruik van het geneesmiddel of vaccin. Daarnaast bespreken we diverse andere risico’s voor het ongeboren kind, zoals de kans op vroeggeboorte of een laag geboortegewicht. De informatie bij borstvoeding is gebaseerd op het mogelijke risico voor de zuigeling, uitgaande van een gezonde, voldragen baby van 0 tot 2 maanden. Bij een te vroeg geboren, kleine, lichte of zieke baby moet men extra voorzichtig zijn. Een oudere zuigeling is juist minder kwetsbaar. We gaan bij zwangerschap en borstvoeding uit van de gebruikelijke dosering, zonder dat de patiënt daarbij andere geneesmiddelen gebruikt. Of het gebruik van een geneesmiddel de beste keuze is, en welk geneesmiddel in dat geval de voorkeur heeft, kan per persoon en per situatie verschillen. Daarom is goed overleg tussen zorgverlener en patiënt essentieel. Deze informatie is bedoeld ter ondersteuning van dit overleg en kan de medische zorg niet vervangen.