Contrastmiddelen bij beeldvorming tijdens de borstvoedingsperiode

In het kort

Van intraveneuze contrastmiddelen met jodium of gadolinium komt maar weinig in de moedermelk terecht. Bovendien worden ze slecht opgenomen vanuit het maagdarmkanaal van de zuigeling. De borstvoeding hoeft daarom niet onderbroken te worden.

Er is geen onderzoek gedaan naar het gebruik van bariumsulfaat of contrastmiddelen voor echografisch onderzoek tijdens de borstvoeding.

Risico indeling

  • Waarschijnlijk veilig tooltip icon Dit geneesmiddel kan gebruikt worden tijdens de borstvoedingsperiode. Maar indien mogelijk heeft een geneesmiddel uit de categorie ‘Meest veilig’ de voorkeur. Bijvoorbeeld omdat er minder van dat middel in de melk terechtkomt of omdat er meer onderzoek naar is gedaan.
    • - gadoliniumhoudende contrastmiddelen
    • - jodiumhoudende contrastmiddelen
  • Risico onbekend tooltip icon Over gebruik van dit geneesmiddel tijdens de borstvoedingsperiode is nauwelijks of geen informatie. Het is niet mogelijk om een uitspraak te doen over de veiligheid. Kies bij voorkeur voor een middel waarvan meer bekend is over de veiligheid.
    • - bariumsulfaat
    • - contrastmiddelen voor echografisch onderzoek

Achtergrondinformatie

Gadoliniumhoudende en jodiumhoudende contrastmiddelen hebben een grote molecuulmassa en ze zijn hydrofiel. Daarom gaan ze slechts in beperkte mate over in de moedermelk en worden ze slecht opgenomen vanuit het maagdarmkanaal van de zuigeling.

Jodiumhoudende contrastmiddelen
Jodiumhoudende contrastmiddelen kunnen kleine hoeveelheden ongebonden jodium bevatten. Ongebonden jodium gaat gemakkelijk vanuit het bloed van de moeder over in de moedermelk en kan daar stapelen. Er zijn geen aanwijzingen dat er via contrastmiddelen klinisch relevante hoeveelheden ongebonden jodium bij de zuigeling terecht kunnen komen.

Gadoliniumhoudende contrastmiddelen
Uit onderzoek naar de excretie van gadoliniumhoudende contrastmiddelen is gebleken dat dit slechts in minuscule hoeveelheden in de moedermelk terechtkomt (relatieve kinddosis 0,02% - 0,04%). De blootstelling van de zuigeling wordt nog verder beperkt door de orale biologische beschikbaarheid van 0,8%.

Laatst bijgewerkt op 05-03-2019


Bij elke zwangerschap is er een basisrisico van 10 tot 15% op een miskraam en van 2 tot 4% op het krijgen van een baby met een aangeboren afwijking. De informatie bij zwangerschap gaat over de vraag of dit risico groter wordt door gebruik van het geneesmiddel of vaccin. Daarnaast bespreken we diverse andere risico’s voor het ongeboren kind, zoals de kans op vroeggeboorte of een laag geboortegewicht. De informatie bij borstvoeding is gebaseerd op het mogelijke risico voor de zuigeling, uitgaande van een gezonde, voldragen baby van 0 tot 2 maanden. Bij een te vroeg geboren, kleine, lichte of zieke baby moet men extra voorzichtig zijn. Een oudere zuigeling is juist minder kwetsbaar. We gaan bij zwangerschap en borstvoeding uit van de gebruikelijke dosering, zonder dat de patiënt daarbij andere geneesmiddelen gebruikt. Of het gebruik van een geneesmiddel de beste keuze is, en welk geneesmiddel in dat geval de voorkeur heeft, kan per persoon en per situatie verschillen. Daarom is goed overleg tussen zorgverlener en patiënt essentieel. Deze informatie is bedoeld ter ondersteuning van dit overleg en kan de medische zorg niet vervangen.