Achtergrondinformatie over geneesmiddelgebruik tijdens de borstvoedingsperiode

In het kort

Tijdens de borstvoedingsperiode is het verstandig om kritisch te kijken naar het gebruik van geneesmiddelen. Veel geneesmiddelen zijn veilig omdat ze (vrijwel) niet in de melk terechtkomen, zoals heparine of insuline. Bij sommige middelen zijn wel voorzorgsmaatregelen nodig, zoals tijdelijk kolven. Een klein aantal geneesmiddelen kan beter helemaal niet worden gecombineerd met het geven van borstvoeding, zoals oxycodon.

Vooral opletten bij pasgeboren, kwetsbare baby’s
Vooral in de eerste twee maanden zijn gezonde baby’s kwetsbaar als het gaat om geneesmiddelen in borstvoeding. Bij een prematuur kindje en/of gezondheidsproblemen is extra voorzichtigheid geboden. Een zuigeling die ouder is dan twee maanden is juist minder kwetsbaar. Dat komt omdat die beter in staat is om zelf geneesmiddelen af te breken en minder gevoelig wordt voor sommige bijwerkingen. Bovendien wordt het aandeel aan borstvoeding minder belangrijk in het voedingspatroon bij kinderen ouder dan 6 maanden.

Belangrijkste vraag: komt het terecht in de melk?
Alleen een geneesmiddel dat in het bloed van de moeder terechtkomt, kan overgaan naar de melk. Hoe hoger de concentratie in het bloed, des te meer er in de melk terecht kan komen. Dat is afhankelijk van:

  • het geneesmiddel zelf;
  • de toedieningsvorm;
  • de dosering;
  • de gebruiksduur;
  • de opname en afbraak van het geneesmiddel;
  • het tijdstip waarop het middel wordt gebruikt.

De chemische eigenschappen van het geneesmiddel zijn van belang. Bijvoorbeeld heparine en insuline hebben zulke grote moleculen dat ze niet in de melk kunnen komen.
Verder komt een geneesmiddel weinig in de melk terecht als bijvoorbeeld de dosis laag is, als het geneesmiddel lokaal (bijvoorbeeld op de huid) wordt gebruikt of als het snel wordt afgebroken. Zo kunnen corticosteroïden die je op de huid smeert minder in de melk terechtkomen dan corticosteroïden die je inneemt.

Hoeveel komt er bij het kind terecht?
Dat is afhankelijk van de hoeveelheid geneesmiddel in de melk én hoeveel het kind drinkt. De zogenoemde relatieve kinddosis (RID) wordt vaak gebruikt als maat om aan te geven hoeveel procent van de dosis die de moeder gebruikt bij het kind terechtkomt. De relatieve kinddosis wordt berekend door de geschatte dosis die het kind via de borstvoeding binnenkrijgt, te delen door de dosis die de moeder gebruikt (beide in mg per kg lichaamsgewicht per dag). Vuistregel is dat borstvoeding gegeven mag worden als de relatieve kinddosis van een geneesmiddel lager is dan 10%. Veel geneesmiddelen zitten daar (ruim) onder.

Overleg met de zorgverlener
Als u twijfelt of u uw medicatie wel mag gaan of blijven gebruiken als u borstvoeding geeft, neem dan geen beslissingen op basis van de informatie op deze website. Stop of start dus niet zomaar, maar overleg altijd met uw verloskundige, arts of apotheker.

Achtergrondinformatie

De risico-indeling van het geneesmiddel in de tabel op de website geeft informatie over de veiligheid ervan tijdens de borstvoeding. Onderstaande adviezen kunnen een nuttige aanvulling zijn:

Keuze van het geneesmiddel (indien mogelijk)

  • Kies een toedieningsweg waarbij de concentratie in het bloed van de moeder laag is, zoals op de huid of inhalatie.
  • Kies een geneesmiddel dat niet of weinig wordt uitgescheiden in de moeder­melk, dus met een relatieve kinddosis (onder de 10%).
  • Kies een geneesmiddel dat ook geschikt is om te geven aan kleine kin­deren.
  • Kies een geneesmiddel met een lage biologische beschikbaarheid. Als het geneesmiddel in de maag van de zuigeling wordt afgebroken is er minder kans op nadelige effecten.
  • Vermijd niet-noodzakelijke medicatie zoals kruidenpreparaten, vitamines in hoge dosering en supplementen.

Leeftijd en gezondheid van de zuigeling

  • Wees extra voorzichtig bij premature kinderen en bij kinderen met nier- of leverfunctiestoornissen. De kans op stapeling is groter, vanwege de beperkte capaciteit om het geneesmiddel af te breken en uit te scheiden. Overleg met de behandelend kinderarts voordat de moeder met medicatie start.
  • Hoe ouder het kind, hoe beter het in staat is om het geneesmiddel af te breken en uit te scheiden. De kans op stapeling en negatieve effecten is kleiner. Bovendien wordt de blootstelling in mg geneesmiddel per kg lichaamsgewicht van de baby steeds kleiner als het kind groeit. Ook zal bijvoorbeeld de bloed-hersenbarrière beter functioneren bij een ouder kind.
  • Neem het aandeel van de borstvoeding in de totale voeding mee. Als een ouder kind naast borstvoeding ook flesvoeding of vaste voeding krijgt, wordt het in verhouding minder aan het geneesmiddel blootgesteld.

Tijdstip van geneesmiddelinname

  • Adviseer het geneesmiddel direct na de borstvoeding in te nemen. Daardoor wordt de piekconcentratie vermeden. Deze aanpak werkt alleen bij geneesmiddelen met een korte halfwaardetijd en zonder vertraagde afgifte. Bij pasgeborenen is dit advies meestal niet zinvol, omdat ze vaak en onregelmatig gevoed wor­den. 
  • Adviseer het geneesmiddel direct na de laatste voeding in te nemen, dus vlak vóór de periode van langere slaap van de baby. Bij geneesmiddelen die een­maal daags worden gedoseerd, kan deze maatregel vol­doende zijn. Adviseer eventueel de nachtvoeding te vervangen door eerder afgekolfde moedermelk of een flesvoeding.

Aanpassen van de borstvoeding (als het geneesmiddel dat nodig maakt)

  • Als het geneesmiddel maar een keer of kortdurend gebruikt wor­dt, kan de borstvoeding zo nodig tijdelijk worden onderbroken. De melk moet dan tijdelijk worden afgekolfd en weggegooid. De zuigeling krijgt in die tijd flesvoeding of moedermelk die voor aanvang van het genees­middelgebruik is afgekolfd. Hoelang men de borstvoeding moet onderbreken, hangt af van het geneesmiddel. Een vuistregel is een- tot tweemaal de half­waardetijd van het geneesmiddel bij de moeder. Houd bij sterk werkzame en toxi­sche middelen vier- tot vijfmaal de halfwaardetijd aan.
  • Bij langdurig geneesmiddelgebruik tijdens de borstvoeding kan de borstvoeding zo nodig gedeeltelijk worden vervangen door fles­voeding. Zo wordt de absolute blootstelling van de zuigeling aan het geneesmiddel beperkt.
  • Als het geneesmiddel niet gecombineerd kan worden met het geven van borstvoeding en het middel niet vervangen kan worden door een veilig alternatief, dan moet de borstvoeding worden gestaakt.

Laatst bijgewerkt op 29-11-2022


Bij elke zwangerschap is er een basisrisico van 10 tot 15% op een miskraam en van 2 tot 4% op het krijgen van een baby met een aangeboren afwijking. De informatie bij zwangerschap gaat over de vraag of dit risico groter wordt door gebruik van het geneesmiddel of vaccin. Daarnaast bespreken we diverse andere risico’s voor het ongeboren kind, zoals de kans op vroeggeboorte of een laag geboortegewicht. De informatie bij borstvoeding is gebaseerd op het mogelijke risico voor de zuigeling, uitgaande van een gezonde, voldragen baby van 0 tot 2 maanden. Bij een te vroeg geboren, kleine, lichte of zieke baby moet men extra voorzichtig zijn. Een oudere zuigeling is juist minder kwetsbaar. We gaan bij zwangerschap en borstvoeding uit van de gebruikelijke dosering, zonder dat de patiënt daarbij andere geneesmiddelen gebruikt. Of het gebruik van een geneesmiddel de beste keuze is, en welk geneesmiddel in dat geval de voorkeur heeft, kan per persoon en per situatie verschillen. Daarom is goed overleg tussen zorgverlener en patiënt essentieel. Deze informatie is bedoeld ter ondersteuning van dit overleg en kan de medische zorg niet vervangen.