Achtergrondinformatie over geneesmiddelgebruik tijdens de zwangerschap

In het kort

Wel of geen geneesmiddelen?
Bij een zwangerschap of zwangerschapswens is het verstandig om kritisch te kijken naar het geneesmiddelgebruik. Het is belangrijk om een zorgvuldige afweging te maken tussen de voordelen van behandelen en de mogelijke nadelige effecten voor moeder en kind. Bij sommige klachten kunnen leefstijlaanpassingen al voor verlichting zorgen. Dan heeft dat de voorkeur.

Soms is behandeling van de aanstaande moeder noodzakelijk
Dit geldt bijvoorbeeld voor vrouwen met een (chronische)ziekte zoals diabetes. Het niet of niet goed behandelen van bepaalde ziektes kan namelijk negatieve gevolgen hebben voor moeder en kind. Het is dan dus juist belangrijk om een geneesmiddel te (blijven) gebruiken.

Niet elk risico kan worden voorkomen
Bij elke zwangerschap, dus ook als er geen geneesmiddelen gebruikt worden, is er een risico van 10 tot 15% op een miskraam en een risico van 2 tot 4% op het krijgen van een baby met een aangeboren afwijking. De informatie op deze website gaat over de vraag of deze risico’s groter worden door het gebruik van een geneesmiddel. Daarnaast bespreken we ook andere risico’s voor het ongeboren kind, zoals de kans op groeivertraging en vroeggeboorte. 

Het ene geneesmiddel is veiliger dan het andere
Over sommige geneesmiddelen is veel informatie bekend. Bijvoorbeeld omdat ze al vaak gebruikt zijn door zwangere vrouwen. En omdat ze goed zijn onderzocht. Sommige van deze goed onderzochte geneesmiddelen mogen gebruikt worden tijdens de zwangerschap.
Maar er zijn ook geneesmiddelen die niet gebruikt mogen worden tijdens de zwangerschap vanwege de mogelijke risico’s voor het (ongeboren) kind. 
Bij gebruik van sommige andere geneesmiddelen zijn extra controles nodig.
Van veel geneesmiddelen weten we nog te weinig. We kunnen dan niet zeggen wat het risico is.
Ook bij gebruik van meerdere geneesmiddelen tegelijkertijd is een inschatting van het risico lastig.

Gebruik van een schadelijk geneesmiddel leidt niet altijd tot schade
Waar hangt dat vanaf? Bepalend is:

  • Of, en in welke mate het geneesmiddel bij het ongeboren kind terechtkomt (lees onder ‘placentapassage’ verder voor uitgebreide informatie)
  • Het moment in de zwangerschap waarop het geneesmiddel wordt gebruikt (lees onder ‘zwangerschapsduur’ verder voor uitgebreide informatie)

Overleg over uw geneesmiddelen
Bespreek het gebruik van geneesmiddelen altijd met uw verloskundige, huisarts of apotheker. Beslis dus niet zelf op basis van de informatie op deze website: stop of start nooit zomaar.

Achtergrondinformatie

Placentapassage
Alleen een geneesmiddel dat in het bloed van de moeder terechtkomt, kan over de placenta gaan en zo bij het ongeboren kind terechtkomen. De concentratie in het bloed van de moeder is afhankelijk van de toedieningsvorm, de dosering, de gebruiksduur en de kinetiek van het geneesmiddel. Bij lokale therapie (zoals op de huid en inhalatie) en bij een lage biologische beschikbaarheid zal dit beperkt zijn. Hoe korter een geneesmiddel gebruikt wordt, des te korter de blootstelling voor de embryo of foetus. Gebruik daarom een geneesmiddel zo kort mogelijk in een zo laag mogelijke dosering. Echter bij chronische ziekte kan langdurige behandeling juist noodzakelijk zijn.

Veel geneesmiddelen kunnen in meer of mindere mate de placenta passeren door passieve diffusie. De chemische eigenschappen van een geneesmiddel zijn hierbij van belang, zoals lipofiliteit, ionisatiegraad, molecuulmassa en eiwitbinding. Middelen die geladen zijn of gebonden aan eiwitten, kunnen de placenta niet passeren. Ook grote moleculen zoals insuline en heparine kunnen de placenta niet passeren. Sommige -grote- geneesmiddelen kunnen door middel van actief transport toch bij de foetus terechtkomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor monoklonale antilichamen. Deze maken gebruik van het natuurlijk transportmechanisme voor afweerstoffen en gaan zo vanaf het tweede trimester over de placenta.
Ook zonder placentapassage is een schadelijk effect niet uitgesloten. Bijvoorbeeld door geneesmiddelen die tot uteruscontracties leiden of een negatief effect op de doorbloeding hebben.

Zwangerschapsduur
De kans op het ontstaan van schade door geneesmiddelen is afhankelijk van het moment in de zwangerschap waarop het geneesmiddel wordt gebruikt. De zwangerschap is onderverdeeld in drie trimesters.

    Eerste trimester: week 1 t/m week 12
In de periode tussen de conceptie en volledige implantatie is er geen of nauwelijks weefselcontact tussen de moeder en de bevruchte eicel. Deze periode duurt ongeveer twee weken: tot ongeveer 28 dagen na de eerste dag van de laatste menstruatie. Als de zwangere vrouw in deze periode een geneesmiddel gebruikt met schadelijke eigenschappen, dan gaan we uit van het alles-of-niets-principe. Er volgt óf een miskraam, óf een zwangerschap waarbij het risico op een kind met aangeboren afwijkingen 2 tot 4% is. Dat is hetzelfde als bij een niet-blootgestelde zwangerschap.

Na deze eerste 4 weken van de zwangerschap vindt de verdere aanleg en differentiatie van de organen en orgaansystemen plaats. Blootstelling aan een schadelijke stof in deze periode kan vooral leiden tot aangeboren afwijkingen, afhankelijk van het ontwikkelingsstadium van de orgaansystemen.

    Tweede trimester (vanaf week 13) en derde trimester (vanaf week 28)
In het tweede en derde trimester ligt de nadruk niet zozeer meer op aangeboren afwijkingen. In deze periode kan verstoring van de rijping of de functie van de organen optreden, bijvoorbeeld van het centrale zenuwstelsel. Dit kan effecten hebben op de latere ontwikkeling van het kind, zoals gedrag, IQ of motoriek. Ook kunnen er farmacologische effecten optreden. Denk aan een te laag bloedsuikergehalte bij de geboorte, beïnvloeding van het foetaal hartritme of onthoudingsverschijnselen. Toch kunnen ook in deze periode nog aangeboren afwijkingen ontstaan, bijvoorbeeld afwijkingen aan de ledematen.

Beperkingen van wetenschappelijke literatuur
Er wordt geen gerandomiseerd onderzoek gedaan bij zwangere vrouwen. Daarom is er meestal nog geen informatie over de veiligheid als een nieuw geneesmiddel op de markt komt. Daarna worden er vooral observationele studies uitgevoerd. Daarbij zijn duidelijke conclusies moeilijker dan bij interventie-studies. Zo zijn eventuele effecten van een geneesmiddel bijvoorbeeld niet altijd te onderscheiden van eventuele effecten van het onderliggende ziektebeeld.

 

Laatst bijgewerkt op 16-03-2023


Bij elke zwangerschap is er een basisrisico van 10 tot 15% op een miskraam en van 2 tot 4% op het krijgen van een baby met een aangeboren afwijking. De informatie bij zwangerschap gaat over de vraag of dit risico groter wordt door gebruik van het geneesmiddel of vaccin. Daarnaast bespreken we diverse andere risico’s voor het ongeboren kind, zoals de kans op vroeggeboorte of een laag geboortegewicht. De informatie bij borstvoeding is gebaseerd op het mogelijke risico voor de zuigeling, uitgaande van een gezonde, voldragen baby van 0 tot 2 maanden. Bij een te vroeg geboren, kleine, lichte of zieke baby moet men extra voorzichtig zijn. Een oudere zuigeling is juist minder kwetsbaar. We gaan bij zwangerschap en borstvoeding uit van de gebruikelijke dosering, zonder dat de patiënt daarbij andere geneesmiddelen gebruikt. Of het gebruik van een geneesmiddel de beste keuze is, en welk geneesmiddel in dat geval de voorkeur heeft, kan per persoon en per situatie verschillen. Daarom is goed overleg tussen zorgverlener en patiënt essentieel. Deze informatie is bedoeld ter ondersteuning van dit overleg en kan de medische zorg niet vervangen.